Pinksteren
Pinksteren
In ons dorp Ophemert hebben we een prachtig kasteel.
Van heinde en verre komen er mensen om dit kasteel te bewonderen.
En ze spreken allerlei talen, al die toeristen: Engels en Frans, Duits, Pools en Russisch.
Ons kasteel is een bezienswaardigheid en heeft Ophemert op de kaart gezet.
Ja, mensen willen graag beroemd worden
Daarom bouwen ze grote steden, bijzondere gebouwen, kastelen met hoge torens. Ze organiseren evenementen en feesten, waarmee ze hun stad op de kaart zetten. Zoals binnenkort onze Kasteeldienst.
Zo ging het ook in een stad die Babel, oftewel Blabla heette.
In een dal, de vlakte van Sinear bouwden mensen van bakstenen die stad met een toren die tot in de hemel moest reiken.
God zag het vanuit zijn hemel aan en krabde zich op het hoofd.
Hij had de mensen toch geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. Maar wat was er dan met hun verstand gebeurd?
Want…..als je een toren wil bouwen die tot in de hemel moet reiken dan begin je toch op een berg, niet in een dal.
Dat scheelt alvast een paar meter.
En bakstenen?
In ons rivierenland doodgewoon, maar dit verhaal speelt in bergland, waar je mooie rotsen hebt om stenen uit te houwen. Veel beter dan een baksteentje.
Een beetje dom, die mensen. Die toren van hun, een soort Dom-toren zeg maar.
God zag het zo eens aan, maar tevreden was hij niet echt. Had hij de mensen bij de schepping niet een opdracht
meegegeven: Ga heen en bevolk de aarde.
Maar dat zat daar dus allemaal op een kluitje in die ene stad achter dikke muren met een toren. Het is mooi dat ze zoveel kunnen, en dit is nog maar het begin, maar dan toch wel graag verspreid over de hele aarde, dacht God.
En daarom bracht hij hun taal in verwarring, een Babylonische spraakverwarring zogezegd.
De bouw van de toren werd gestaakt en de mensen verspreidden zich over de hele aarde.
Zo, dacht God, dat is dan weer op orde.
Eeuwen later zitten de leerlingen van Jezus achter dikke muren bij elkaar. Veilig met de ramen en deuren dicht.
Ze vertellen elkaar verhalen over Jezus.
Ondertussen lopen buiten duizenden pelgrims rond, die naar de beroemde stad Jeruzalem zijn getrokken voor een groot evenement: het Pinksterfeest. Jeruzalem, prachtige stad met muren en torens en beroemde paleizen en natuurlijk de schitterende tempel.
En al is er in het jaar 33 nog geen VVV, er zijn heel wat stadbewoners die zich opwerpen als gids om al die reizigers rond te leiden.
De stadbestuurders zijn tevreden: al die bezoekers zullen flink geld in het laatje brengen.
God ziet het zo eens aan, maar tevreden is hij niet echt.
Die toeristen en pelgrims, dat is allemaal prima hoor, daar wil hij zich niet mee bemoeien, maar die volgelingen van Jezus, die zich in dat huis verschansen!
Dat is niet de bedoeling.
Heeft Jezus hun niet een opdracht meegegeven, vlak voordat hij in de wolken verdween en opsteeg naar de hemel?
Ga op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen.
Wat doen ze hier dan nog, in dat muffe zaaltje, terwijl buiten alle volken rondlopen?
En dus laat God de Geest eens flink waaien. De ramen en deuren vliegen open.
De aanwezigen worden enthousiast, raken in vuur en vlam en beginnen in allerlei vreemde talen te spreken.
De pelgrims en bezoekers die op straat lopen, begrijpen er niets van.
Hoe is het toch mogelijk, zeggen ze.
Wij komen overal vandaan:
uit het oosten en het westen, het noorden en het zuiden, en toch horen wij allemaal onze eigen taalspreken.
We horen dat er verteld wordt over de geweldige dingen die God doet. Het is gewoon een wonder!
Ja, er zijner ook die het maar een rare vertoning vinden.
Het is niet meer dan dronkenmanspraat, zeggen ze tegen elkaar.
Aldus het beroemde Pinksterverhaal in Handelingen, zoals we in onze tweede lezing hoorden.
Hier zitten wij dan op zondag.
Ik zeg niet dat we in een muf zaaltje zitten, verre van dat, maar wel achter dikke muren met de deuren dicht. Voor dit uurtje is dat zo. Helaas kun je ook in een klein dorp als Ophemert kennelijk niet meer de deur open laten staan ook niet tijdens een kerkdienst.
Maar hoe zit dat op andere dagen? Hoe is het gesteld met onze geestdrift, ons enthousiasme? Welk vuur zit er in ons?
Welke taal hebben wij om andere mensen te vertellen over wat ons bezielt en over hoe wij ons aangeraakt voelen door die Eeuwige bron van leven en liefde?
Niet elke christen is daar even enthousiast over.
Vertellen wat ik geloof? We zijn toch geen predikers die hun geloof op de markt verkopen?
En bovendien, mensen moeten maar aan mijn daden zien wat ik geloof
Dat is waar. Maar in veel christelijke kringen speelt er ook iets anders: er is een verlegenheid gekomen om te vertellen wat je gelooft en wat je bezielt.
Het is ook niet altijd gemakkelijk om te vertellen wat je bezielt.
Hoe vinden we die woorden?
Het is vaak lastig onder woorden te brengen.
Dat merk je bijvoorbeeld als je belijdenis wil doen en je eigen geloofsbelijdenis gaat schrijven.
Als je wilt vertellen wat je werkelijk raakt, hoe je God ervaart in je leven, dan schieten woorden vaak te kort.
Gewone taal is vaak ontoereikend.
Je hebt er beeldtaal voor nodig.
Hoe omschrijf je God? Hoe omschrijf je Geest?
De bijbel spreekt in beelden van wind en vuur.
Allebei heel concreet, maar tegelijkertijd niet te vangen, niet vast te pinnen.
De wind waait waar ze gaat. Je kunt de wind niet pakken, niet zien.
Je ziet alleen wat de wind teweegbrengt.
Zoals je ook de Geest niet kunt zien, alleen wat ze teweegbrengt.
Vlammen van vuur zijn beweeglijk, steeds anders, in kleur en in vorm. Vuur verwarmt, sprankelt, schiet vonken, die weernieuw vuur aansteken.
Wie vuur wil pakken, verbrandt zijn handen. Wie vuur wil vangen en opsluiten, die dooft het.
Vuur is als God, God is als brandend vuur. Niet te vangen, niet te temmen.
Wie kijkt naar God ziet steeds andere aspecten, andere kleuren.
En toch kun je steeds opnieuw diezelfde warmte in jezelf ervaren, waarmee God je verwarmt.
Warmte die je aansteekt, aanvuurt om op te staan en nieuwe wegen te gaan.
Met deze beeldtaal proberen de bijbelschrijvers te verwoorden wat God in hen bewerkstelligt. Het is taal die je alleen kunt aanvoelen.
Als je dat niet doorhebt, kan taal voor verwarring zorgen. Dan verwarren we beeldtaal met wetenschappelijke taal, geloofstaal met definities van God en de heilige Geest, en historische en feitelijke verhandelingen over Jezus en God.
Zo bouwen geleerden theologische torens, gemaakt van dikke boeken vol woorden en woorden en woorden
Voor je het weet, slaan mensen elkaar met die woorden om de oren. Of erger. Ze strijden ze voor hun eigen gelijk
Ieder verschanst zich achter zijn eigen theologische muren, in zijn eigen talige toren.
Maar taal kan ook voor verbinding zorgen. Als we proberen te vertellen wat die eeuwige bron van liefde met ons doet.
Over hoe we die kracht, die troost, die inspiratie ervaren in ons eigen leven.
Met welke beelden kun je dat schetsen?
Een zachte bries. Een stevige wind.
Vlammen van vuur.
Gedonder in je oren.
Als tijd die leek stil te staan.
Als een engel op je pad.
Als…
Wanneer je zo over je bezieling vertelt, spreek je universele taal.
Met deze taal kun je muren afbreken, torens omlaaghalen.
Met deze taal kun je bruggen bouwen, wegen plaveien
Wegen die je samen kunt gaan, samen de weg door het leven, geleid en aangevuurd door de ene Geest.
Hierbij nogmaals het Pinksterverhaal. Maar dan niet de bekende versie uit het boek Handelingen, maar de versie uit het evangelie van Johannes. Daar staat:
Op de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar; ze hadden de deuren afgesloten, omdat ze bang waren voor de Joden. Jezus kwam in hun midden staan en zei: 'Ik wens jullie vrede!' Na deze woorden toonde hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren blij omdat ze de Heer zagen. Nog eens zei Jezus: 'Ik wens jullie vrede! Zoals de Vader mij heeft uitgezonden, zo zend ik jullie uit.' Na deze woorden blies hij over hen heen en zei: 'Ontvang de heilige Geest.' Aldus de evangelist Johannes
Ik heb het verhaal voor u herschreven, geactualiseerd en ik maakte er dit van:
Op de ochtend van die eerste dag van de week waren de leden van de kerk van Ophemert/Zennewijnen bij elkaar; ze hadden de deuren geopend, omdat ze graag nieuwe mensen wilden verwelkomen.
Maar ze twijfelden er zelf aan of dat nog zou lukken. Want ze bedachten dat ze al oud waren en lang niet iedereen was goed ter been. En wat moesten ze dan zeggen? ‘Wij willen u bekeren?’
Daarom deden ze de deuren maar snel weer dicht. Opeens hoorden ze buiten getoeter en een hoop lawaai. Een bus met buitenlandse toeristen, die gehoord hadden, dat er hier in deze kerk bijeenkomsten met veel zang en muziek werden gehouden en dat iedereen welkom was. En zingen dat deden ze. Want muziek, dat is een universele taal.
Daarom zingen we met Pinksteren:
Kom laat ons deze dag
Met heilig vuur bezingen
En met vernieuwde vreugd
Want God deed grote dingen
Met Pinksteren vieren we het feest van de inspiratie. Deze inspiratie is grenzeloos. In het Bijbelverhaal van Pinksteren worden Jezus’ discipelen door de geest geraakt en ze beginnen daarover in vreemde talen te spreken. Waren ze dronken, vroegen de omstanders zich af? Geenszins! Zij vierden hun vreugde in alle pluriformiteit. De geest is gaan waaien, en grenzen vervaagden.
Laten wij elkaar helpen om woorden te vinden voor deze inspiratie.
Woorden die vertellen wat ons bezielt, ook buiten deze muren, buiten de deur van ons kerkgebouw.
Laten we ons verhaal vertellen en luisteren naar de verhalen van anderen. Ieder in zijn eigen taal, die de Geest ons geeft.
Laten we delen wat ons ten diepste bezielt en verbindt.
Hier en buiten onze eigen deuren, vandaag en alle dagen hierna.
Ds Evelijne Swinkels-Braaksma