Engelen zendt hij alle dagen
In deze tijd begint de Veertigdagentijd, de tijd die voorafgaat aan en ons voorbereidt op Pasen. Veertig dagen lang bivakkeert Jezus in de woestijn, zo vertelt de evangelist Marcus ons. Nog maar net gedoopt loopt hij de woestijn al in.
Meteen daarna dreef de Geest hem de woestijn in.
Veertig dagen bleef hij in de woestijn,
waar hij door Satan op de proef werd gesteld.
Hij leefde er te midden van de wilde dieren,
en engelen zorgden voor hem.
(Marcus 1: 11 en 12)
Wat is dat toch met die woestijn in de Bijbel? Als je de Bijbel leest, komt het bizar vaak voor dat er mensen een tijd in de woestijn doorbrengen. Natuurlijk waren veel mensen uit de Bijbel nomaden en leefden ze van nature in de woestijn, maar er zijn ook genoeg mensen die bewust in de woestijn zitten. Mozes vluchtte de woestijn in en trok daar later nog eens veertig jaar doorheen met zijn volk, Johannes de Doper groeide op in de woestijn voordat God hem riep en Jezus leefde veertig dagen in de woestijn ter voorbereiding op zijn openbare optreden. Deze verhalen in de Bijbel spelen zich af in een landschap dat niet het onze is. Wij kennen geen woestijn of andersoortige ongebreidelde natuur. Wij leven in een aangeharkte wereld. Maar misschien heb je toch voor jezelf wel een beeld bij de woestijn. Soms zit ik zelf in een figuurlijke woestijn in mijn leven. Dan staat alles even stil en lijkt er ook weinig vooruitgang te komen. Eigenlijk groeit of bloeit er dan weinig en voelt het als een eindeloze, droge vlakte.
Herken je dit? Misschien sta jij momenteel ook stil in jouw leven. Door de ‘Corona-situatie’, door ziekte, werkeloosheid, depressie, verlies, angst of wat dan ook. Misschien lijkt er weinig vooruitgang in te zitten en twijfel je over je toekomst en of er iemand überhaupt nog wel aan je denkt. Misschien ervaar je de periode waarin de kerk zich momenteel bevindt wel als een woestijnperiode. Alles is immers stilgevallen. Eén ding hebben alle beelden gemeenschappelijk. In de woestijn word je teruggeworpen op jezelf, kun je je niet verschuilen achter allerlei vanzelfsprekendheden. Je kunt je nergens achter verschuilen. In de woestijn sta je er schijnbaar alleen voor, word je gedwongen na te denken over wat je beweegt. Het klinkt als een weinig aanlokkelijke plek en ik denk dat de meesten van ons niet dol zijn op de onrust en de twijfel die zo’n woestijnperiode ook altijd in zich draagt.
Volgens het woestijnverhaal van Jezus in de Bijbel zijn er in die veertig dagen drie pogingen van de duivel om Jezus van zijn stuk te brengen. De woestijn kun je daarom misschien wel je zien als een soort testruimte. Bij het woord duivel moeten we echter niet denken aan het beroemde mannetje met zijn puntstaart en een drietand, maar eerder aan een chaosmaker, iets of iemand die al je vaste waarden, al je zekerheden, door elkaar gooit. Het Griekse woord ‘diabolos’, ons woord ‘duivel’ betekent namelijk letterlijk: ‘door-elkaar-gooier’. Tot drie keer toe probeert hij Jezus van zijn missie af te brengen, zijn levensopdracht door elkaar te gooien
…en engelen zorgden voor hem (Marcus 1: 12)
En als we dit verhaal lezen van Jezus in de woestijn tussen wilde dieren dan lezen we ook over engelen in de buurt. Wanneer je thuisloos bent, vertrouwde levensbanden doorgesneden, waar bedreigingen op de loer liggen, – beren op de weg –, daar zijn er ook engelen, boden en signalen uit de hemel, lezen we hier en zo zingen we het vaak ook in onze vieringen in dat prachtige lied 91A:
Engelen zendt Hij alle dagen
om jou tot vaste gids te zijn.
Ze zullen je op handen dragen
door een woestijn van hoop en pijn.
Misschien is het verhaal over Jezus in de woestijn wel een uitnodiging om ook zelf een kijkje te nemen in het landschap van onze eigen ziel. Om te kijken naar dat vat vol tegenstrijdigheden dat we vaak zijn. Naar al die ‘diabolische’ krachten die ons uit ons evenwicht kunnen brengen. Zoals de duivel, die ‘uit-elkaar-gooier’ dat bij Jezus probeerde te doen. Ze houden je ervan af een mens uit één stuk te zijn, in balans met jezelf, je omgeving en met die dragende kracht, die wij God noemen. Daartoe willen die veertig dagen voor Pasen ons misschien wel uitnodigen. Tot een reis naar binnen.
Zou de woestijn, zo vraag ik mij af, niet gewoon bij het leven horen en niet zozeer een ramp zijn, maar een plek waar je veel over het leven, je naaste en jezelf kunt leren? Waar je wordt toegerust voor het leven? Zou de woestijn ook de plek kunnen zijn waar je een nieuwe manier van leven vindt? Waar je toe mag geven dat je niet onkwetsbaar bent, waar je een hernieuwd élan kunt vinden? Misschien leren we daar wel onze angsten onder ogen te zien. De angst om anders te zijn, de angst voor de twijfel en de geloofsaanvechting, de angst om te verliezen, de angst om er niet bij te horen, de angst om leven dat kwetsbaar is. Niemand heeft ons beloofd dat het leven alleen maar mooi en gaaf en gelukkig is, dat we voortdurend in een oase kunnen verblijven of in een bubbel van geluk. Leven betekent soms ook: in die woestijn vol vertrouwen uit handen geven wat te groot voor ons is en rustig doen wat onze hand vindt om te doen. Tot onze verbazing zullen we dan soms misschien zien dat de woestijn gaat bloeien en dat er altijd een nieuwe morgen daagt. Na veertig dagen en heel ons leven.
In mij zingt plots dat prachtige lied van Simon and Garfunkel, alsof de Eeuwige in dat lied tot mij spreekt: Like a bridge over troubled water I will lay me down. Ik vertaalde het zo:
Ben je vermoeid of voel je je klein
heb je de tranen steeds in je ogen
je hoeft ze voor mij niet te drogen
Voel je je steeds zo intens alleen
komt er geen vriend meer voorbij
in stille tijd sta ik aan jouw zij
Valt de avond je telkens weer zwaar,
zoek je naar troost dan mag je me vragen
om even je lasten voor je te dragen
Als het duister je ’s nachts overvalt
en alles in jou doet zo vreselijk pijn
dan leg ik mij neer en zal voor jou zijn
als een brug over jouw woelig water,
als een brug naar een veilige kust.
Zo breng ik jouw ziel weer tot rust
(Uit: Honderdmaal een nieuwe dag, Evelijne)
‘Bridge over troubled water’, Hayao Miyazaki
Dat wens ik jullie allen toe, voor deze Veertigdagentijd en alle ‘woestijndagen’ in je leven. Dat als je je klein voelt, de tranen in je ogen staan, als er ruige tijden zijn en je geen vrienden kunt vinden, je uitgeput bent en de avond je zwaar valt, er een toegestoken hand is die jouw geest tot rust brengt en dat er engelen zijn die jou op handen dragen.
Ds Evelijne Swinkels-Braaksma